BOEi, een sociale onderneming gericht op de herontwikkeling van industrieel, agrarisch en religieus erfgoed, is een Faro-connecter: met andere woorden een praktische partner van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in het Faro Programma. Het doel van dit programma is om te onderzoeken of en hoe Nederland invulling kan geven aan het Europese Faro-verdrag. Het Verdrag van Faro omvat een perspectief op erfgoed waarin burgerinitiatief en participatie een natuurlijk onderdeel zijn van de erfgoedpraktijk.
Onder het motto “learning by practice” toetste BOEi in 2019 en 2020 de principes van de Faro Conventie aan de eigen praktijk. In december 2020 organiseerde BOEi een webinar en slotbijeenkomst. Voor deze gelegenheid schreef Riemer Knoop (Gordion Cultureel Advies) een column over de valkuilen van deelname aan hergebruik. Deze column is oorspronkelijk in het Nederlands geschreven en gepubliceerde door BOEi. De vertaling is uitgegeven door de European Heritage Tribune met toestemming van Riemer Knoop.
Valkuilen en perspectieven van participatie in hergebruik
Toen een van mijn slimmere masterstudenten aan de Hangzhou University haar hand opstak tijdens een workshop over The Participatory Museum, stelde ze - in voortreffelijk Engels - de vraag of je bij participatief werken nog steeds het museum als gebouw nodig hebt. Ik moest haar een ongemakkelijk antwoord geven. Ze begreep het heel goed – ze studeerde immers niet voor niets aan een van de topuniversiteiten in China. Maar het antwoord was zowel nee als ja.
Nee – als je uitgaat van de mensen voor wie je het doet, over wie het gaat en met wiens spullen je samen zinvolle dingen wilt doen, dan heb je niet per se dat gebouw of een bestaande collectie nodig. Dan heb je het meer over een ecomuseum, een platform van, voor en door de leden van de “community”. Een plek waar je met elkaar aan het werk bent en waar je zoekt naar dingen die nodig zijn, die je gaandeweg het proces erfgoedwaarden toekent. Of niet, wat maakt het uit?
Maar nogmaals: niemand opereert in een vacuüm, en niemand van ons is hetzelfde – integendeel, dat is de kracht van een lokale gemeenschap. En dus wil je ruimte bieden aan een veelheid aan stemmen en je verhouden tot wat er al was. De stem van de klassieke deskundige – in het geval van een museum de conservator en de openbare werker – maakt daar deel van uit. En de zorg voor wat je hebt gekregen - de collectie - moet daar ook een plaats in hebben. Alleen niet meer als doel, maar als middel – en dat is waar de internationale ICOM-museumgemeenschap vorig jaar in Kyoto zo'n vreselijke ruzie over kreeg, het lijkt een eeuwigheid geleden. Zijn er musea voor de collectie of is de collectie een einde voor iets dat ons te boven gaat?
Antisociaal?
Het is binnen deze breuk, deze tegenstrijdigheid, dat we opereren als we het over Faro hebben. Macht aan de mensen, erfgoed met een bottom-up benadering, dat is mooi – maar hoe houden we de balans? Want er zijn valkuilen onderweg. Ik noem er drie: denken dat 'het' al zo was, schijnparticipatie en tijdgebrek.
Er zijn mensen, experts zoals ik, die denken dat we 'het' al heel lang op een participatieve manier doen. De vier voormalige Belvédère-hoogleraren, verantwoordelijk voor het bouwen van een brug tussen de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en die van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met hun “behoud door ontwikkeling”, spraken in hun nalatenschap (de 2014 boekje Karakterschetsen) over de “vermaatschappelijking” van erfgoed.
Van iets vaststaands en strikt wetenschappelijks naar iets dynamischs en democratisch, want waarde en betekenis zijn bespreekbaar en meervoudig. Iedereen mag er iets van denken. Degenen die er in of omheen wonen zijn de echte experts vanwege hun geleefde ervaring. Klassieke experts draaien snel hun deksel om: "Zijn we tegen de samenleving?" Wat een flauwekul. Daar gaat het helemaal niet om, het gaat om de veelheid aan stemmen.
Inclusie en tolerantie
De tweede valkuil: natuurlijk is alles heel open en dynamisch, iedereen mag iets zeggen – maar op onze voorwaarden. Participatie wordt een vorm van repressieve tolerantie, tolerantie die een houding van toestemming wordt. Van de Stadgenoot, een woningcorporatie in Amsterdam, mocht ik ooit een bewonersinformatieavond bijwonen in de Vogelbuurt in Amsterdam Noord. Een monumentaal schoolgebouw zou worden omgebouwd tot huisvesting voor vergunninghouders gemengd met jongeren uit de buurt.
Je bent van de gemeente, je bent niet te vertrouwen, je wilt ons iets opleggen, na dit project ben je zo weg en hebben we niets meer
Ik werd begroet door een muur van wantrouwen. Is dit een hoorzitting? Je komt van de gemeente, je bent niet te vertrouwen, je wilt ons iets opleggen, na dit project ben je zo weg en hebben we niks meer. Het ging niet goed. Op de “participatieladder” blijken vele stappen: van schijnopenheid, via luisteren en initiatief laten nemen, naar mensen daadwerkelijk serieus nemen en dus in cruciale fasen regie durven geven. “Wie zit er aan tafel en wie niet?” “Volgens welke regels willen we met elkaar omgaan? "Wie zijn deze 'wij' eigenlijk?" Dat is hard werken, mensen. En empathie helpt.
Neem de tijd
De laatste valkuil: de factor tijd. Wil je als verhuizer een participatieve houding aannemen, dat wil zeggen bewoners en gebruikers (stakeholders, belanghebbenden en rechthebbenden) een rol geven als partner bij de inrichting en toekomst van hun gebied, dan moet je tijd nemen. Tijd om te investeren in de relatie, om vertrouwen te winnen, anders zal het nooit van hen zijn. Zorg ervoor dat een dame uit de Vogelbuurt je niet beschouwt als “iemand van de gemeente die toch binnenkort weg gaat”. En als je ze serieus wilt nemen, kan het geen snel project zijn met een vast resultaat. Niemand voelt zich volledig onderdeel van een ontwikkeling als hij alleen op de stippellijn mag tekenen. Voor deze dingen heb je tijd nodig.
Ik heb zes casussen onderzocht: het Katendrechtkwartier in Rotterdam, het voormalige industriegebied Binckhorst in Den Haag, de Amsterdamse rosse buurt bij de Oude Kerk, de Wildemanbuurt in Osdorp, Almere Haven in het centrum en de gemeente Westerveld in Drenthe. Op al die plekken bleken participatieve initiatieven zo'n 7-10 jaar nodig te hebben om voldoende vertrouwen te genereren om mensen aan boord te krijgen.
Dus mensen, als je Faro wilt: neem de tijd, behandel je partners serieus en denk niet dat je dit al vanaf het begin deed. Dan heeft die Chinese masterstudent eindelijk haar antwoord. Laat je niet gijzelen door een plek, maar gebruik het als basis om een nieuw ecosysteem op te bouwen.