Ik begin met een bekentenis: ik en 'participatie' hebben een moeilijke geschiedenis. Het begon allemaal in 2013, toen de koning aankondigde dat Nederland een participatiemaatschappij was. Twee jaar later ging ik naar de universiteit om stedenbouw te studeren. Nog aan het bijkomen van een lange zomer vol feesten, ging de eerste tekst die ik bestudeerde helemaal over de participatieladder. In wezen is de ladder een hiërarchische weergave van verschillende soorten maatschappelijke participatie. Ik dacht naïef dat ze het jaar begonnen waren met de saaiste tekst in onze opleiding om het uit de weg te ruimen. Ik wist niet dat de participatieladder de steunpilaar zou zijn van mijn hele bacheloropleiding.
Nadat ik me door mijn bachelor had geworsteld, was ik klaar om me eindelijk te concentreren op wat me het meest boeit: mooie steden en glorieuze architectuur, hoe ouder hoe beter. Maar weer vergiste ik me. Waar het al lang een veelbesproken onderwerp is onder planologen, vindt participatie nu zijn weg in de wereld van erfgoed. Maar als zelfs erfgoed met zijn tijd mee kan gaan, kan ik dat ook. De koningin in haar ivoren toren – zoals ik bekend stond onder de planningsstudenten – krijgt eindelijk grip op participatie.
Sinds september verken ik de Conventie van Faro, die draait om participatie en burgerinitiatief. De erfgoedsector omarmt deze ontwikkelingen al, soms zonder het zelf te beseffen. Maar toch blijven er veel vragen over. Dat merkte ik tijdens mijn gesprek met drie stadsambtenaren. Kan deelname ooit 100% succesvol zijn? Ze wilden het weten. Is het erg als niet iedereen meedoet? Hoe stimuleer je als gemeente of gemeentebestuur burgerinitiatieven? Is het problematisch om dit vanuit een top-down benadering te doen?
Wat kunnen we leren van stedenbouw?
Voor antwoorden heb ik een masterstudent Heritage Studies gebeld. Net als ik had ze een bachelor Stedenbouwkunde gedaan, alleen had ze goed opgelet tijdens de colleges, zo ontdekte ik tijdens ons gesprek. De vragen waar de erfgoedsector momenteel voor staat, legt ze uit, worden al lang beantwoord in de wereld van de planning. Onze collega's van de ruimtelijke ordening zijn in de jaren '1990 gaan experimenteren met buurtparticipatie en de voor- en nadelen zijn goed
bekend. Mensen zijn langer gelukkig met hun buurt en voelen zich meer betrokken bij hun omgeving nu de beslissingen niet langer worden genomen door ivoren torenplanners die ervan uitgaan dat ze weten wat goed is voor alle anderen. Maar participatie kan een kostbaar en tijdrovend proces zijn, en soms kunnen de spanningen hoog oplopen. Niet iedereen vindt het prettig om geconfronteerd te worden met de mening van de ander. We hebben dus nog steeds de planner nodig om een stap terug te doen, zelfstandig naar de zaken te kijken en de verschillende belangen af te wegen.
Ook in de erfgoedwereld kunnen de spanningen hoog oplopen. Zowel bij het slopen of herontwikkelen van materieel erfgoed, als bij het behouden of veranderen van tradities in immaterieel erfgoed. De erfgoeddeskundige is nog steeds nodig om in te grijpen en als scheidsrechter op te treden.
Maar hoe zit het met de vragen van de stadsambtenaren die ik heb geïnterviewd? Wat zei onze masterstudent over hen? In één woord: nee, nee en nee! Nee, participatieprojecten hoeven niet 100% succesvol te zijn. Nee, niet iedereen wil of hoeft mee te doen. En een top-down benadering is zeker niet slecht, ook niet als het om burgerinitiatieven gaat. Met dit soort zaken hebben de planners vrede gesloten.
In praktijk
Wat de student mij vertelde, herkende ik in mijn interview met deelnemers aan het wijkinitiatief voor De Pas in Winterswijk. De Pas is wat Nederlanders graag een 'bloemkoolwijk' noemen: een aaneengeschakelde verzameling thuiszones, populair in de jaren zeventig. In dit geval een bloemkool die ruimschoots over de houdbaarheidsdatum heen is. Met verhalen uit de buurt als inspiratiebron, krijgen de openbare ruimtes van de wijk nu een broodnodige upgrade en het oorspronkelijke concept
in 2021 in het leven geroepen. Dit burgerinitiatief wordt van bovenaf gestimuleerd door kleinschalige activiteiten van de gemeente. Participatie wordt gezien als van groot belang voor het slagen van de plannen. Maar het blijkt dat sommige buurtbewoners geen zin hebben om mee te doen; volgens hen is het de taak van de gemeente om de problemen op te lossen. Dit heeft geleid tot de conclusie van het project De Pas: participatie moet in kleine stapjes gebeuren en omwonenden hebben tijd nodig om de meerwaarde te waarderen.
Net als de koningin van het top-down denken, Alma.