Lang voordat de mens Europa binnenkwam, werden landschappen gevormd en veranderd door grote zoogdieren zoals olifanten. Sinds de mens landschappen begon te accommoderen voor hun gebruik, hebben natuurlijke soorten moeite om zich aan te passen. Kunnen studies van het voormenselijke Europa informatie en stimulansen bieden om de huidige achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen?
Geschreven door: Teun van den Ende.
“Laten we hopen dat er niet snel weer een ijstijd komt”, merkt een verslaggever van een lokaal radiostation op het Finse eiland Åland op. Hij interviewt de Nederlandse kunstenaar Bart Eysink Smeets op zijn initiatief om een grote steen 'mee naar huis te nemen' die afkomstig is van het eiland en is afgezet in de Nederlandse provincie Drenthe in de voorlaatste ijstijd, zo'n 200,000 jaar geleden. Volgens de kunstenaar “De natuur is al miljoenen jaren in beweging zonder dat er mensen zijn. Sinds de komst van mensen, bemoeien ze zich met alles.”
Hoewel het initiatief nogal 'gimmicky' is, stelt het ook serieus de manier waarop we het ontstaan en het beheer van Europese landschappen tegenwoordig interpreteren in vraag. Aan deze vraag is een veld van academisch onderzoek gewijd, legt Elena Pearce, een PhD-onderzoeker in de Nieuwe aarde programma, gebaseerd in de Centrum voor Biodiversiteitsdynamiek in een veranderende wereld in Aarhus, Denemarken. Ze bestudeert de opbouw van Europese landschappen in twee verschillende perioden in de geschiedenis. “Aan mensen die mij vragen of het doel van mijn onderzoek is om het verleden te recreëren, antwoord ik: nee, we leven in een andere tijd. Er zijn zoveel positieve kanten aan de mensheid. Maar om die positieve punten de biodiversiteit te laten verbeteren, moeten we het verleden bestuderen.”
Diepe geschiedenis
Door de diepe geschiedenis van Europa te onderzoeken, leert Pearce hoe soorten naast elkaar bestonden in deze landschappen lang voordat Homo Sapiens het overnam. Ze kijkt naar de Eemien-periode (130,000 – 115,000 jaar v.Chr.) - "een tijd waarin grote zoogdieren zoals olifanten grote verstoringen veroorzaakten, de aarde optilden en bomen omverwierpen." De andere periode die ze bestudeert is het vroege Holoceen, net voor de start van de landbouw, ongeveer 14,000 – 8,000 jaar voor Christus. natuurlijke basislijnen, die beide een context bieden voor veerkrachtige en echt diverse landschappen.
Hoe dat in de praktijk zou kunnen uitpakken, is het werkterrein van Arnout-Jan Rossenaar. Hij heeft ervaring in het beheren van verschillende soorten landschappen bij Staatsbosbeheer, de staatsorganisatie voor landbeheer en natuurbehoud in Nederland. Rossenaar: “Aan het einde van de laatste ijstijd was Nederland een poolwoestijn, vergelijkbaar met de eilanden Spitsbergen (in de Barentszzee, ten noorden van Noorwegen, red.). De laaggelegen delen van het land waren helemaal kaal en leken op een soort savanne. In de meer beboste gebieden foerageerden zoogdieren en creëerden grote open plekken. Rivierlandschappen overstroomden regelmatig en bleven minstens tien jaar open voordat bomen en struiken terugkeerden.”
Academische studies over biodiversiteit ondersteunen het idee dat landschappen door de geschiedenis heen voortdurend van uiterlijk veranderden. Pearce legt uit hoe we toegang hebben gekregen tot deze historische informatie: “Het gaat om het boren in de aardmeters onder het maaiveld, om pollenrecords bloot te leggen die duizenden jaren bewaard zijn gebleven. Het vertelt je welke plantensoort vroeger op een bepaalde plek bestond.”
Onderzoek op basis van eerdere studies van pollenregistraties is echter onbetrouwbaar gebleken. Maar wetenschappelijke methoden worden geavanceerder, stelt Pearce: “Bomen zoals berk, iep, els en es waren oververtegenwoordigd omdat ze veel meer stuifmeel produceren dan andere. Recent ontwikkelde modellen nemen nieuwe gegevens op die de verschillen in pollenproductiviteit en verspreiding verklaren. Met deze modellen kunnen we het landschap en de soorten die erin voorkomen nauwkeuriger reconstrueren.”
Biodiversiteit vergroten
De historische informatie zou in aanmerking kunnen worden genomen om beslissingen te nemen over het toekomstige beheer en ontwerp van landschappen, maar Pearce is er niet van overtuigd dat dit gebeurt. Wat ze wel ziet, is een focus op grootschalige boomplantinitiatieven, die ze in twijfel trekt: “Het beeld dat vaak wordt geschetst van Europa als één groot bos is geromantiseerd en misschien gebaseerd op folklore. Het planten van bomen kan effectief zijn om de COXNUMX-uitstoot te compenseren, maar ook om homogene landschappen met een beperkte biodiversiteit te creëren.”
Pearce's probleem met deze benadering en andere traditionele instandhoudingsstrategieën is dat het homogene habitats creëert die geen biodiversiteit creëren. "Ze zeggen: we willen heide, dus we gaan het verbranden elke keer als het te overgroeid wordt - of - we hebben een zeldzame soort die we moeten behouden, dus we gaan het landschap geschikt maken." Ze denkt dat deze wens om onze natuurlijke omgeving te beheersen de oorzaak is van de huidige biodiversiteitscrisis. “We moeten niet zo bezig zijn met het in stand houden van een vaste staat. In plaats daarvan moeten we ons concentreren op het creëren van heterogene, dynamische en zelfvoorzienende omgevingen.”
Haar punt wordt ondersteund door historisch onderzoek. Ze laten zien dat de voormenselijke Europese landschappen vroeger zeer divers waren, een mix van open graslanden, struikgewas, heide en stukken bos. “Deze landschappen waren sterk afhankelijk van grote dieren die voortdurend voor verstoringen en open plekken zorgden. Door de dynamiek van deze landschappen te begrijpen, kunnen we weer veerkrachtige ecosystemen creëren waar veel verschillende soorten kunnen gedijen.”
Rossenaar heeft de biodiversiteit zien toenemen door menselijk ingrijpen. De Nederlanders 'Ruimte voor de rivier'-programma, opgezet om te voorkomen dat rivieren de kwetsbare delta overstromen, was ook gericht op het creëren van 'nieuwe natuur' in de uiterwaarden van de rivieren. Als gevolg hiervan zijn verschillende plant- en diersoorten opnieuw geïntroduceerd. Het meest opvallend is dat ooievaars zijn teruggekeerd naar gebieden zoals de Biesbosch en de IJsselvallei nadat ze in de jaren zeventig in Nederland waren uitgestorven. “Dit laat zien hoe landschapsontwerp een grote rol kan spelen bij het creëren van biodiversiteit als het rekening houdt met ecologie. Het laat ook zien dat ecologen, die soms vastlopen in hun eigen baselines, kunnen leren van landschapsarchitecten”, stelt Rossenaar.
Shifting baseline-syndroom
Waarnemingen van ooievaars hebben mogelijk jeugdherinneringen opgeroepen bij oudere Nederlanders, terwijl jongeren er nog nooit een hadden gezien. Wat wij denken dat een normale natuurtoestand is, wordt door de meeste mensen beoordeeld op basis van de toestand van de natuurlijke omgeving in hun jeugd. Dit referentiepunt creëert een persoonlijke historische basislijn en wordt over het algemeen verondersteld te zijn vastgesteld in de vormende periode, tussen 6 en 10 jaar oud.
De effecten van dit fenomeen op de natuur staan bekend als: shifting baseline syndroom. Wetenschappers Soga & Gaston argumenteren dat dit voortkomt uit het gebrek aan informatie of ervaring met vroegere omstandigheden in een artikel gepubliceerd in Frontiers in Ecology en Milieu in 2018: “Gevolgen van shifting baseline syndroom omvatten een verhoogde tolerantie voor progressieve aantasting van het milieu, veranderingen in de verwachtingen van mensen over wat een wenselijke toestand van de natuurlijke omgeving is, dat wil zeggen een toestand die het waard is om te beschermen.”
De geleidelijke achteruitgang van de biodiversiteit die plaatsvindt zonder dat mensen het merken of er bezwaar tegen hebben, heeft Pearce doen nadenken over wat ze zou kunnen doen om het te veranderen. Voordat ze haar huidige academische carrière voortzette, was ze onderwijzeres. Ze werkte ook op basisschoolniveau en nam de kinderen regelmatig mee naar buiten om ze te leren over insecten en planten. “Ik zou graag terug naar school gaan. Allereerst moeten we beginnen met lesgeven over de biodiversiteitscrisis – op dit moment maakt het zelfs geen deel uit van het curriculum in Groot-Brittannië. Dat is echt tragisch, vooral gezien de jongerenstakingen voor het klimaat, die veel meer doen om het bewustzijn te vergroten dan volwassenen op dit moment doen.”
Vijgenbomen en ijsvogels in Amsterdam
Ook Rossenaar wordt regelmatig geconfronteerd met een onverschillige houding ten opzichte van het milieu. Toch blijft hij optimistisch. In zijn huidige baan werkt hij in bossen en open veengebieden aan de rand van Amsterdam, waar veel stadsbewoners hun vrije tijd doorbrengen. “De stedelijke natuur is de afgelopen decennia veel diverser geworden dan de landbouwgronden in Nederland. Stadsbewoners worden zich steeds meer bewust van de natuur. Sommigen van hen halen ook tegels uit het trottoir om kleine tuintjes voor hun huis te maken. Anderen creëren groenere tuinen. Ik denk dat die groep groeit.”
Steden hebben met succes (terug)soorten verwelkomd die je daar misschien niet zou verwachten, stelt Rossenaar: “De stad is een geweldige biotoop, mede omdat het een hitte-eiland is waar de mens bijdraagt aan het creëren van biodiversiteit. Zo zijn er op meer dan vijftig plekken in Amsterdam vijgenbomen ontstaan, meestal in de buurt van Turkse winkels. Waarom daar? Want consumenten kopen daar vijgen en spugen tijdens hun wandeling zaadjes tussen de struiken uit.” Nog meer verrast is hij door de frequente waarnemingen van IJsvogels in hartje Amsterdam: “Ze blijven over het algemeen uit de buurt van mensen en zoeken daarom de rustigste plekken op, liever onopgemerkt. Ze broeden nu echter op allerlei plekken, ook in parken in het centrum van de stad.”
Kan menselijk gedrag echt helpen om de biodiversiteit te vergroten? Pearce kent ook enkele veelbelovende voorbeelden. Knep springt er voor haar uit, een voormalig commercieel melkveebedrijf dat zijn strategie volledig heeft gewijzigd. “De boerderij maakte lange tijd verlies, omdat ze op marginale gronden landbouwden. Toen besloten ze hun machines te verkopen en hun vee te vervangen door herten, paarden en Tamworth-varkens (waarvan wordt gedacht dat ze afstammen van wilde zwijnen, red.). Zo ontstond een biodivers en wild landschap met een veelheid aan soorten. Nu runnen ze een succesvol bedrijf in wildlife safari's en een camping in het zuiden van Engeland, wat ecologisch gezien een behoorlijk saaie plek is! Als het daar kan, is er echt geen excuus voor de natuur om niet overal te zijn. Het verhaal verwijst naar de gangbare uitdrukking: 'als je het bouwt, zullen ze komen'."
Welke maatschappelijke uitdagingen op het gebied van erfgoed, landschap en gebouwde omgeving wil je dat we in onze toekomstige artikelen behandelen? Neem contact op: @Future4Heritage op twitter of email
Dit artikel maakt deel uit van een serie 'Future Making in the Anthropocene' die zich richt op het bedenken van evenwichtiger toekomstscenario's voor Europese steden en landschappen, mogelijk gemaakt door de genereuze steun van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.
TerraNova heeft financiering ontvangen van het Horizon 2020 onderzoeks- en innovatieprogramma van de Europese Unie onder subsidieovereenkomst nr. 813904.